De realiteit als fata morgana. Lennart Lahuis, With Sighs Too Deep For Words; Dürst Britt & Mayhew, Den Haag
“(….) De hoop nu, die gezien wordt, is geen hoop; want hetgeen iemand ziet, waarom zal hij het ook hopen? Maar indien wij hopen, hetgeen wij niet zien, zo verwachten wij het met lijdzaamheid.”
Statenbijbel, Romeinen, 8:24-25
Kunst en wetenschap zijn middelen om de wereld en het leven te beschouwen, te begrijpen en te bezweren. Dat is wat kunst en wetenschap mooi maakt, daarin schuilt hun esthetiek. Die esthetiek heeft de nadruk in de kunst, de theorie meer in de wetenschap, maar beide zijn afhankelijk van het voorstellingsvermogen, en dat is sowieso onderhevig aan esthetiek, aan schoonheidsbeleving, of zelfs de beleving van het sublieme, het onzegbare. Of je nu een intuïtieve onderbuikschilder bent, wars van alle theorie en moeilijkdoenerij, of dat je nu een berekenende exacte wetenschapper bent – of wat daar dan ook tussenin zit – je bent een zoeker naar het bijzondere van de realiteit, al probeer je ervoor te vluchten. In de beeldende kunst komt daar dan ook nog het maken bij: een beeldend kunstenaar kan daadwerkelijk materieel bouwen aan een realiteit en daarmee aan de realiteit, zoals een makende technoloog met verbeeldingskracht dat ook kan. Zij hebben direct contact met het materiële van de realiteit. Daarin lijken zij op de oude alchemisten, die op zoek waren naar de Steen der wijzen. Voor alchemisten was dat een zoektocht naar een onzichtbare realiteit die het goddelijke overtrof en die toch zichtbaar gemaakt moest kunnen worden door middel van het maken van goud. Inmiddels zijn er al duizenden, zo niet miljoenen stenen der wijzen gevonden of verworpen, stenen van spirituele en materiële aard, juist nu we allang weten dat goud, als element, niet zonder meer gemaakt kan worden (hoewel Nobelprijswinnaar Glenn Seaborg in 1980 met veel moeite uit bismut een microscopische hoeveelheid goud wist te maken), noch dat dat zal bijdragen aan het levensgeluk.
Dit bedenkende zou je misschien kunnen constateren dat een kunstenaar uit de Renaissance als Leonardo da Vinci (1452-1519) het schoolvoorbeeld is van een kunstenaar die het materiële verenigde met het spirituele, voortdurend hongerend naar kennis van de realiteit en daar de verbeeldingskracht dan weer vurig op los latend. Of Leonardo nu daadwerkelijk zo kenmerkend was voor de Renaissance staat te bezien. Punt is wel dat hij zijn vaak futuristische ideeën vrijwel nooit daadwerkelijk materieel heeft uitgevoerd. Leonardo wordt onderhand historisch gezien als een geniale dromer die zijn ondernemingen zelden tot een goed einde bracht. Toen hij dat wel deed met zijn meesterwerk Het laatste avondmaal (1494-98) begon het tijdens zijn leven al te vervallen. Dat vervallen was geen opzet, het was onkunde van de kant van Leonardo. Hij had geëxperimenteerd met een procedé voor fresco’s dat hen juist bestendiger en dieper van kleur had moeten maken.
We leven nu in tijden dat verval bedoeld onderdeel kan zijn van een kunstwerk. Zo is een groot verschil tussen Lennart Lahuis (1986) en Leonardo dat Lahuis’ werk juist vaak over verval en verandering gaat. Werk van Lahuis is momenteel te zien in een solotentoonstelling bij Dürst Britt & Mayhew. Belangrijker zijn misschien de overeenkomsten met Leonardo, afgezien dat de Nederlandse naam Lennart een equivalent is van het Italiaanse Leonardo. Zo bevat Lahuis’ werk een zelfde dromerigheid als het werk van Leonardo, met dien verstande dat Lahuis zijn werken wél materieel construeert en in het geval van de huidige expositie ook echte machines heeft gemaakt die je versteld kunnen doen staan. Nu is dat natuurlijk ook een kwestie van gelegenheid hebben. Leonardo had in zijn tijd niet de middelen om zijn bedenksels ook te maken, terwijl Lahuis, deels gedwongen door de Covid-lockdowns van de afgelopen periode, de tijd had om zijn machines te bedenken, de constructie ervan te onderzoeken en ook de middelen had om ze echt te maken en hun betekenissen te verrijken. Wat die dromerigheid betreft: dat is geen kwestie van een beetje poëtisch bellenblazen. Het is aanpakken, denken, construeren en tegelijkertijd vasthouden aan de fascinatie voor de inhoud, steeds meer willen weten, steeds meer greep willen krijgen, terwijl het mysterie ook steeds groter wordt; de realiteit als fata morgana. Centraal in veel werken van Lahuis staat het verloop van tijd en de perceptie van tijd. Dat was ook duidelijk in zijn vorige solotentoonstelling bij Dürst Britt & Mayhew in 2019 waarover hier eerder bericht werd (klik hier voor die review). Tijd werd in die expositie zichtbaar door verval. Verval speelt in de huidige expositie minder een rol, het is nu eerder de metamorfose die de tijd laat voelen. Lahuis toont onder meer een aantal machines en kan nu proefondervindelijk laten zien dat daaraan zowel een ideële als een materiële schoonheid kleeft, en dat ze de kijker de gelegenheid bieden geraakt te worden door al dan niet onvermoede aspecten van de realiteit.
With Sighs Too Deep For Words is de titel van de show en nog zonder rondgekeken te hebben in de tentoonstelling kun je een geluid horen dat daaraan doet herinneren. Vier machines blazen met enige regelmaat stoom af, wat steeds weer het geluid van een laatste zucht geeft. Zijn dit de diepe zuchten die te diep zijn voor woorden? De vier machines en hun toebehoren – inclusief hun gezucht – zijn het werk When is it that we feel change in the air. Oorspronkelijk werden zij gemaakt voor een thematische groepsexpositie Après la sécheresse (Na de droogte), vorig jaar in Le Grand-Hornu in de buurt van Bergen (Henegouwen). Wie de tentoonstelling in 2019 bij Dürst Britt & Mayhew gezien heeft, kan zich voorstellen dat Lahuis gevraagd werd voor een expositie over droogte en klimaatverandering. Zijn eerdere tastbare reflecties over het verdwijnen en in vergetelheid geraken van ideeën, teksten en vormen, onder andere door zowel vocht als droogte, hadden direct met het onderwerp te maken. When is it…. is echter zowel robuuster als vluchtiger dan de in 2019 in de galerie getoonde werken. De vier woordcombinaties WHEN IS IT // THAT WE // FEEL CHANGE // IN THE AIR zijn ieder als stoomwolkjes tijdelijk zichtbaar, ieder vanaf een van vier afvalcontainers. De woorden verschijnen met een diepe zucht en lossen vrijwel onmiddellijk op. Je moet dus snel zijn om de woorden te kunnen lezen, maar geduld hebben wanneer je van de ene naar de andere container loopt om de gehele zin te kunnen vatten. Schrijven met condens in de lucht is op zich niet nieuw: oudere lezers herinneren zich misschien nog de luchtreclames voor Roxy-sigaretten, geschreven met condenssporen van vliegtuigjes. Maar in één keer een aantal letters laten ontstaan bij het stoom afblazen, als in één ademstoot, is een mooie vondst; en dat ook nog vanuit afvaltonnen.
Zoals al eerder geconstateerd, is Lahuis ook een heel talige kunstenaar. Je zou kunnen zeggen dat Tijd en Taal de twee grote T’s zijn in zijn werk. De taal is er uiteraard vanwege haar betekenis, maar ook vanwege haar gevoelswaarde. Ze is, hoe alledaags en stabiel ze ook lijkt, onderhevig aan tijd door vervagen, versnipperen, verdwijnen, verliezen en vergeten. Je kunt als mensheid zoveel bedenken en filosoferen als je wil, de tand des tijds blijft knagen. Ook wanneer je talige informatie opslaat, in een geschrift, op een harde schijf, is ze niet veilig voor de tijd. Daar komt nog bij dat de betekenis van een geschreven taal lang niet altijd eenduidig is. Zo kun je de vraag “When is it that we feel change in the air” meerduidig opvatten. De vraag kan zijn wanneer je de verandering van het klimaat voelt, maar ook wanneer je een verandering ten goede kan opmerken. En wanneer is voelen ook een teken van weten? Daar komt bij dat het “uitademen” zelf van de woorden een korte zichtbare verandering in de lucht teweeg brengt, woorden die vrijwel onmiddellijk in een vervluchtigende wolk opgaan. Gesproken taal bestaat bij de gratie van de ademhaling en is daarom per definitie de meest vluchtige van de taaluitingen. Geschreven taal is daarvan een weerslag in een poging de taal en de ideeën een meer permanente status te geven. When is it… brengt het schrift echter weer terug naar de oorspronkelijke vluchtigheid van het gesproken woord en de ademhaling van het leven. Bij de parafernalia over de geschiedenis van het werk die Lahuis onderdeel laat worden van When is it…, bevindt zich ook een octrooiaanvraag waarin de voorwaarden voor octrooi vermeld staan. Lahuis kon het niet nalaten er een kort gedicht van Willem Hussem (1900-1974) bij te voegen over hoe een polderlandschap oplost in nevel – zoals de woorden van When is it… Bovendien werd When is it …. door Dürst Britt & Mayhew op de Artissima-beurs in Turijn – waar het ook nog een prijs won – samen met beeldend werk van Hussem getoond, zodat Hussem ook op die manier onderdeel werd van de geschiedenis van When is it….
Vergeleken met When is it… is de klok Astromelancholia, het andere grote project in de tentoonstelling, een bijzonder langzaam apparaat. De wijzerplaat van het werk is onderverdeeld in draaibare ringen. De ringen zijn van buiten naar binnen af te lezen: de zonnetijd, de dierenriemtekens, de maancyclus, de maansverduisteringen en de zonsverduisteringen. Lahuis biedt wijzerplaten met verschillende afbeeldingen die op de klok gemonteerd kunnen worden. Natuurlijk gaan de ringen in de afbeeldingen dusdanig draaien dat de afbeelding steeds verder misvormd raakt, Pas over 18,6 jaar zou de wijzerplaat weer zijn oorspronkelijke uiterlijk hebben. Het hele procedé wordt door Lahuis uitgelegd in een uitgave, fraai ontworpen door Our Polite Society. Lahuis’ constructie doet wat denken aan het 18de-eeuwse Planetarium van Eise Eisinga (1744-1828) in Franeker. Eisinga construeerde zijn planetarium mede om onwetendheid en religieus bijgeloof te bestrijden. Tegelijk is het een indrukwekkende en mooie constructie die het sublieme mysterie van het Zonnestelsel blootlegt. Lahuis heeft niet de bedoeling om onwetendheid en bijgeloof te bestrijden (hoewel dat ook in deze tijd geen kwaad kan) en zijn constructie is een stuk bescheidener in omvang dan Eisinga’s meesterwerk, maar het legt op een vergelijkbare wijze het sublieme mysterie van de tijd en het draaien bloot. Waar When is it… ook de vinger aan de pols legt bij de problemen van het huidig tijdsgewricht – je kunt het een geëngageerd kunstwerk noemen – stelt Astromelancholia zich daar nadrukkelijk boven. Er is een samenstel van tijd en beweging in een onmetelijke ruimte die ons bestiert. Met zijn handleiding tracht Lahuis zo instructief en constructief mogelijk de nieuwsgierige beschouwer een en ander te verduidelijken. Het is daarmee weer met de taal dat hij de beschouwer tracht greep te doen krijgen op zijn constructie en daarmee op de verschillende constructies van de tijd.
Er zijn verschillende beelden mogelijk als wijzerplaten. Lahuis gebruikt onder meer een testfoto van het nieuwe Vera C. Rubin-observatorium, momenteel onder constructie in de bergen van zuid Chili. Met behulp van een geavanceerde telescoop zullen daar regelmatig foto’s gemaakt worden van het gehele daar zichtbare uitspansel om daarmee de kennis van het Melkwegstelsel en de Kosmos te vergroten. Zelfs Leonardo da Vinci kon daar niet van dromen. Verder zijn er fotodetails van de observatoriumcamera. In When is it… is de overeenkomst opgenomen tussen Lahuis en het SLAC National Accelerator Laboratory, de bouwer van de camera in het observatorium, voor het gebruik van fotomateriaal voor Astromelancholia. De overeenkomst is door Lahuis voorzien van een Engelse vertaling van het nevelgedicht van Hussem, als brug tussen beide werken.
Lahuis geeft nog meer mogelijkheden voor de wijzerplaat. Zo kun je als wijzerplaat de bladmuziek van John Cage’s Organ2/ASLSP (1987) gebruiken. “ASLSP” staat voor “As Slow As Possible”. John Cage (1912-1992) schrijft niet voor hoe lang het werk moet duren en hoe lang de tonen van het orgel individueel moeten weerklinken. In een kerk in het Duitse Halberstadt is een orgel speciaal voor het werk geïnstalleerd. Het stuk is er begonnen in 2001 en zal in 2640 eindigen, zo het lot dat toestaat. Er zijn ook twee wijzerplaten met spreuken die er staan als sterrennevels in de donkere ruimte. Een wordt toegeschreven aan de Chileense surrealistische dichter Vicente Huidobro (1893-1948), maar zou niet van hem zijn: “finding those hours that have lost their clock”. De andere komt uit de moderne Engelstalige Bijbel: “with sighs too deep for words” (Romans, 8:26). Daar biedt Lahuis weer een brug tussen When is it… en Astromelancholia. Op die manier worden beide werken steeds meer een tweelingwerk. De in de Bijbel beschreven diepe zuchten zijn hoorbaar in When is it… en geven de verzuchting van de stoomwoorden daardoor des te meer ook iets ongeduldigs. In de King James Bible zijn het zelfs “groanings which cannot be uttered”. In de Nederlandse Statenvertaling wordt gerept van “onuitsprekelijke zuchtingen”. De Bijbeltekst legt uit dat waar wij zelf niet weten hoe of wat te bidden, de Geest (wie of wat dat ook moge wezen) voor ons zal bidden met “onuitsprekelijke zuchtingen”. Op die manier geeft Lahuis ook de melancholie in de naam “Astromelancholia” weer. Waar de taal tekortschiet zal iets anders, iets groters, het moeten overnemen. Waar de taal ophoudt, begint het mysterie, dat ons goud belooft, ons fata morgana’s laat zien, maar uiteindelijk zijn eigen gang gaat, letterlijk, met draaiende cycli. Die cycli kun je duiden zonder dat je tot hun beweegredenen kunt doordringen, en met de welhaast onverteerbare wetenschap dat die beweegredenen er ook niet zijn. Het absurde van ons streven een antwoord te krijgen van de wereld en de kosmos, uit zich in een vorm van melancholie, zoals de naam Astromelancholia onwillekeurig ook terugverwijst naar de monumentale gravure Melencolia I (1514) van Albrecht Dürer (1471-1528). Daarin kijkt een gevleugelde allegorische figuur donker broedend in een wereld vol mysterie en wetenschap, een wereld tussen leven en dood. Zijn het de “onuitsprekelijke zuchtingen” van deze verpersoonlijking van de melancholie die je hoort in When is it…. die hij/zij uit bij beschouwing van de uiteenlopende tijdsmechanismen van de Ruimte om ons heen die ons bestieren, zo gauw ons de woorden die ze willen beschrijven, begrijpen, bezweren, onmiddellijk weer vervluchtigen met het uitspreken? Is het de hoop op begrijpen en doordringen van dat alles, de hijgende honger naar het omarmen van wereld en kosmos? En uiteindelijk de hoop op geluk en verbetering? Ondertussen is er de hoop dat Lahuis alweer bezig is met een vervolg in zijn eigen cyclus, dat hij toch vooral door kan gaan, daar waar Leonardo het bij wenstekeningen met spiegelteksten moest laten, en dat hij de vleugels weer verder uit kan slaan, daar waar Dürers Melencolia gramstorig de slaap op de hand laat rusten.
Nu je toch tot hier gekomen bent: blijf op de hoogte en neem een abonnement (zie rechtsboven op deze pagina)
(Klik op de plaatjes voor een vergroting)
(Alle links openen in een nieuw tabblad)
Bertus Pieters
Zie voor meer plaatjes: https://villanextdoor3.wordpress.com/2022/06/21/lennart-lahuis-with-sighs-too-deep-for-words-durst-britt-mayhew-the-hague/
Zie ook: https://www.dewitteraaf.be/artikel/lennart-lahuis-with-sighs-too-deep-for-words/
https://chmkoome.wordpress.com/2022/07/07/with-sighs-too-deep-for-words/
VILLA LA REPUBBLICA IS NIET VERANTWOORDELIJK VOOR EVENTUELE ADVERTENTIES OP DEZE PAGINA!!