Spring naar inhoud

Een lege ambassade. Over de voormalige Amerikaanse ambassade en wat ermee te doen

2 januari 2019

Al enige tijd zijn de Amerikanen vertrokken uit hun ambassade aan het Haagse Lange Voorhout. De gemeente Den Haag kocht het pand en beoogde een culturele bestemming. Na de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2018 kwam er een nieuw gemeentebestuur dat het gebouw wil verkopen. Dat is lastig want het gebouw is een rijksmonument, het interieur zit nogal moeilijk en onpraktisch in elkaar voor een alternatieve bestemming en het moet gesaneerd en gerestaureerd worden.

De ambassade werd gebouwd tussen 1957en 1959 naar ontwerp van Marcel Breuer (1902-1981). Breuer was als oud-docent van het Bauhaus een vooraanstaand modernist. Hij was Hongaars van oorsprong maar ging in 1920 in het Duitse Bauhaus studeren. Van 1925 tot 1928 gaf hij er zelf les. In 1935 verliet Breuer Duitsland vanwege zijn Joodse achtergrond en vestigde zich aanvankelijk in Londen en twee jaar later in de Verenigde Staten.

Breuer was zo’n acht jaar verbonden aan het Bauhaus. Dat werd opgericht in Weimar in 1919 door Walter Gropius (1883-1969) als opvolger van de Groothertogelijke Saksische Kunstnijverheidsschool en de Groothertogelijke Saksische Hogeschool voor Beeldende Kunst. Het Bauhaus was een staatsinstituut van het nieuwe republikeinse Duitsland. Het was dankzij en ondanks dat ook een vrijplaats voor experiment voor de wisselwerking tussen kunst en een snel veranderende samenleving. Het modernisme werd niet uitgevonden door het Bauhaus. Het was er al voor de Eerste Wereldoorlog en het is geen eenduidige stroming, maar de meer pragmatische aspecten ervan raakten in het Bauhaus wel in een enorme stroomversnelling. De docenten en studenten, afkomstig uit meerdere Europese landen, trokken zich de problemen van de industrialisatie aan en zochten naar praktische oplossingen. Een ieder, van arbeider tot staalmagnaat, moest toch menswaardig en aangepast aan moderne behoeften van comfort en stijl kunnen leven. Stilistisch waren de oude 19de-eeuwse stijlen volledig uitgemolken en doodgebloed. Ornamentering die ooit nog enige betekenis had in de architectuur en in meubels en gebruiksvoorwerpen was overtollig geworden. Ze werden gezien als te arbeidsintensief en verder waren het overbodige stofnesten. Woonhuizen moesten hygiënisch zijn, praktisch schoon te houden, er moest op een vernuftige manier gewoekerd worden met de ruimte en dat alles op een smaakvolle wijze, die de bewoners stimuleerde zich niet alleen gepast te ontspannen maar zich ook de ruimte toe te eigenen voor verheffing. Dat gold zo goed voor de rijkere burgerij als voor de arbeiders die nog al te vaak in kneuterige, donkere en onpraktische huisjes werden opgesloten. Het streven van het Bauhaus kan daarom gerust gezien worden als daadwerkelijk revolutionair. Dat wil niet zeggen dat het Bauhaus per se een socialistisch of revolutionair geïnspireerd instituut was. Het was vooral een praktisch gerichte school die uniek was voor haar tijd en ze bediende alle takken van de samenleving die erin geïnteresseerd waren. Wel was het Bauhaus doordrongen van de idee dat kunst en samenleving sterk met elkaar verweven moesten zijn en dat de kunst esthetische oplossingen moest bieden aan een maatschappij die niet alleen toe was aan vernieuwing maar ook aan verbetering. Een zelfgenoegzame stijl van een architectuur van façades met zware wenkbrauwen en bakkebaarden waarachter corruptie, ziekte en verwording plaatsvond, kon niet langer getolereerd worden. De invloed van de kunst op de samenleving moest ook gezien worden in de gebouwen, die zelf ervaren moesten worden als moderne sculpturen in plaats van als bordkartonnen decors waar je protserige beelden tegenaan plakte.

Het modernisme verbreidde zich in alle lagen van de samenleving, of die nu op socialistische, imperialistische, fascistische of democratische leest geschoeid waren. Op die manier werd het modernisme een spreekbuis voor iedere ideologie die zich een nieuwe wereld wilde toe-eigenen, zoals dat het geval was met alle eerdere grote stijlen, of het nu gaat om de gotiek, de barok, de 19de-eeuwse neostijlen of het postmodernisme. Stijlen worden uit idealisme geboren om er na verloop van tijd ook weer in te verdrinken.

Terug naar Breuer en zijn Amerikaanse ambassade. Breuer had in Amerika met andere vormen van modernisme kennisgemaakt en op hun beurt profiteerden de Amerikanen van de toevlucht die bekende Europese modernisten er zochten tegen oorlog en vervolging in Europa. De culturele ontwikkelingen in Amerika waren dusdanig dat de Amerikaanse overheid er geen been in zag ze te gebruiken als propagandamiddel in Europa na de Tweede Wereldoorlog. Amerika had zich vóór de oorlog afgekeerd van Europa, maar na de oorlog zag het zijn kans in de machtsverdeling in de wereld en de bescherming van de belangen van het zich over de wereld verspreidende Amerikaanse zakenleven. West Europa lag braak na de oorlog en kon de Amerikaanse steun goed gebruiken, zowel praktisch als ideëel. Cultureel werd het modernisme het vlaggenschip van de Amerikaanse vrijheid tegenover de onvrijheid van de Sovjet-Unie. Natuurlijk was de architectuur in de Sovjet-Unie en haar satellietstaten ook sterk beïnvloed door het modernisme, maar in de Verenigde Staten lag de nadruk meer op de esthetiek van het modernisme. Daarmee straalde de modernistische architectuur meer individuele vrijheid uit.

In Nederland hadden de Verenigde Staten nog geen ambassade, maar na de oorlog moest er een vooruitgeschoven diplomatieke post komen in onder meer Nederland, in casu in Den Haag. In Den Haag was een deel van het Korte Voorhout en de hoek met het Lange Voorhout ten prooi gevallen aan een geallieerd bombardement. Dat was een uitgelezen plaats voor een Amerikaanse vertegenwoordiging, op loopafstand van het Nederlandse machtscentrum aan het Binnenhof.

Het modernisme van Breuer moest een alternatieve schoonheid bieden tegenover de ooit prestigieuze oude Europese stijlen van het Voorhout. Breuer kreeg dan ook, binnen de marges van de functie van het gebouw, de vrije hand er iets moois van te maken. Hij had in Nederland al bewezen daartoe in staat te zijn met het gebouw van de nieuwe Rotterdamse Bijenkorf. Hij ontwierp de ambassade als een grote radicaalmodernistische sculptuur met twee grote volumes, maar qua hoogte aangepast aan de gebouwen van het Lange Voorhout en de tegenoverliggende Koninklijke Schouwburg. Een soort hoeksteen tussen het gebombardeerde Korte Voorhout en de oude binnenstad. Het gebouw moest even prestigieus worden als menig eerbiedwaardig pand aan het Lange Voorhout, maar dan met heel andere middelen. De ornamentiek van het gebouw is niet gebaseerd op krullerigheid, pilasters, kapitelen, quasimetaforische engeltjes of dames, heilig geachte klassieke verhoudingen, Latijnse opschriften, uitgewerkte daklijsten of gevels en wat dies meer zij. De ornamentiek is gebaseerd op de trapezevormige kalksteenplaten en de dito ramen. De grootte van de trapezevormige kalksteenstukken en ramen hebben hun eigen specifieke verhouding tot de twee volumes van het gebouw. Beide volumes hebben ieder een grote ingang in de vorm van een rechthoekige inkeping die enigszins doet denken aan portiekwoningen in Den Haag. Die twee grote ingangen geven, naast de trapezevormen en het balkon aan de Lange Voorhout-zijde, het sculpturale karakter aan het geheel. De kalkstenen platen zijn heel licht van tint en stralen enigszins als de zon erop schijnt door de licht verspringende profielen. Het geheel heeft een fraaie regelmaat die hier en daar afgewisseld wordt, zoals in het gedeelte links van de ingang aan de Korte Voorhoutzijde. Geen enkel detail heeft enige aanwijsbare, inhoudelijke betekenis, behalve misschien de treden voor de ingangen, en alle details zijn één met het totale ontwerp. Tot zover het esthetische deel.

Bij de opening van het nieuwe gebouw ondervond de ambassade veel kritiek. Het zou geen rekening houden met de oude historische omgeving van het chique Lange Voorhout en het zou lelijk zijn. Naarmate de Tweede Wereldoorlog verder in het verleden kwam te liggen en daarmee het Amerikaanse imago van genereuze en onbaatzuchtige bevrijder, kreeg de ambassade een andere betekenis. Amerika kreeg de volgende jaren het imago van een militant land (Korea, en vooral Viëtnam), een staat die bot ingreep in de politiek van andere landen om de eigen belangen veilig te stellen (Chili), een land dat het vacuüm van de vrijheid bezette met blind consumentisme en graaikapitalisme en dat koppelde aan militaire macht. Amerika haalde zich daarmee ook veel vijandschap in de wereld op de hals en de ambassade veranderde door de jaren heen in een fortificatie met hoge hekken en beveiliging eromheen. Inmiddels is al die beveiliging verdwenen en het gebouw kan weer ademen, maar het is de vraag of het in de ogen van menigeen niet een gesloten fort is gebleven. Het kan echter opener gemaakt worden, zonder architectonische ingrepen aan de buitenkant.

Ondertussen is er nog niet officieel besloten over een nieuwe functie van het gebouw. Het aanvankelijke idee was een culturele, wellicht museale bestemming als een extra impuls van wat vandaag de dag het “Museumkwartier” heet, een term waaronder het stadsbestuur de kassa blijkbaar hoort rinkelen. Directeur Tempel van het Eschermuseum en het Gemeentemuseum dacht de poet al binnen te hebben met zijn voorstel het Eschermuseum te verplaatsen van het Paleis Lange Voorhout naar het Breuergebouw, eventueel aangevuld met een hotel. Het nieuwe stadsbestuur besloot echter het gebouw te koop te zetten. De nieuwe wethouder legde uit dat de exploitatiekosten voor een museum in het gebouw te hoog zouden zijn voor de gemeente en sprak de hoop uit dat de nieuwe koper het gebouw een culturele of openbare functie zou geven en opperde meteen dat Den Haag nog wel een hotel kan gebruiken. Directeur Tempel voelde zich geschoffeerd. “‘Dit gaat over meer dan Escher, dit gaat over hoe je Den Haag internationaal op de kaart zet”, zo zei hij tegen de Volkskrant, waaruit blijkt dat het hem vooral om de stadsmarketing gaat en minder om de kunst. Zoveel was natuurlijk al duidelijk uit de schrieperige toegangsprijzen van het huidige Eschermuseum. Niettemin moet Tempel nagegeven worden dat het werk van Escher ongetwijfeld beter tot zijn recht zal komen in het Breuergebouw dan in het huidige 18de-eeuwse paleisje.

In de tussentijd heeft kunstpodium West het groene licht gekregen voorlopig zijn programma te organiseren in het Breuergebouw, waarmee het gebouw althans voorlopig een culturele bestemming heeft en leegstand voorkomen wordt. Over verdere reële plannen is nog niets bekend gemaakt. Of het moest het idee zijn van zakenman Martin Geerling die zich met veel populistische poeha opwerpt als redder in de nood met een plan en een zak vol duiten. Volgens berichtgeving in het AD zou hij “altijd al verliefd” zijn geweest op Den Haag en daarom wil hij, genereus als hij is, het Breuergebouw graag tegen de vlakte hebben om er een gebouw in neo-19de-eeuwse neostijl neer te zetten met een “poepchic hotel” – zoals het AD het omschrijft – erin. Geerling denkt dat “80 % van de Haagse bevolking dit monument [het Breuergebouw] niet vindt passen bij Den Haag” en daarom vindt hij dat hij zijn kans schoon kan zien om er flink aan te verdienen. Hij presenteert het als een cadeautje aan de Haagse bevolking, maar dat is toch vooral een sigaar uit eigen doos. Niettemin zal een doorgewinterde Haagse moderne architectuurhater zo’n alternatieve steentaart, zo’n Tante Bertagebouw, prefereren boven het frisse kort-Amerikaanse Breuergebouw. De wethouder heeft informeel al gereageerd dat het Breuergebouw een rijksmonument is dat blijft staan en dat  “we [het gemeentebestuur] er een mooie culturele invulling voor gaan regelen“. Het is te hopen dat we de wethouder aan zijn woord mogen houden. De simpele redenering dat een rijksmonument – hoe mooi of lelijk het ook is – bij wijze van volksdemocratie wel plaats mag maken om een particuliere portemonnee te spekken is een aanfluiting, zelfs voor diegenen die het monument lelijk vinden. Wie zich in de zak wil laten poepen, hoeft er niet op te rekenen dat poep in goud zal veranderen.

Niettemin zal het gebouw er niet aan ontkomen in ieder geval aan de binnenkant gesaneerd, gerestaureerd en verbouwd te worden. Iedere nieuwe bestemming stelt zijn eisen, ook wanneer het een “culturele invulling” wordt. Luchtfietsend over een meer specifiek artistieke bestemming blijft toch vooral, al dan niet gecombineerd met een hotel, een museale optie open, hoezeer dat ook tot exploitatieproblemen zou leiden. Maar die spelen bij luchtfietsen geen rol. Voorwaarde is wel dat het culturele leven in Den Haag (zij die dat maken, zij die het zien en zij die cultuur als een ontmoetingsplaats zien) er ook wat mee opschiet. Er zijn dan eigenlijk drie mogelijkheden. Nu ja, er zijn er natuurlijk talloze, want je kunt geen onderwerp, artistiek of niet, bedenken of er valt wel iets over tentoon te stellen en te vertellen.

Niettemin, de eerste mogelijkheid is alsnog het Eschermuseum verplaatsen naar het Breuergebouw. Open vraag blijft natuurlijk wat Den Haag cultureel gezien opschiet met een Eschermuseum. Die vraag schijnt op voorhand niet gesteld te worden, maar toch, Escher heeft als persoon en als kunstenaar weinig met Den Haag te maken. Het Eschermuseum is momenteel gericht op dagjesmensen, toeristen, bruiloften en partijen, het heeft wat dat betreft een zelfde meerwaarde als Madurodam. De indruk bestaat dat het ook niet de bedoeling is dat het huidige Eschermuseum tevens het Haagse culturele leven bedient en een culturele ontmoetingsplaats is. Escher is daarmee toch een wat zwakke mogelijkheid, zij het dat een Eschermuseum een potentiële kassakraker is.

Mogelijkheid twee is een museum voor het modernisme. Het gebouw zelf is er een goed voorbeeld van en Den Haag kent architectonisch zeer veel meer voorbeelden van modernisme, en niet alleen architectonisch. Het modernisme en zeker ook het meer pragmatische modernisme van het Bauhaus is verweven in al onze culturele zaken, zowel materieel als immaterieel, van kunst tot politiek, van onze eetgewoontes tot ons denken, enfin, meer dan menigeen lief zal zijn. Het postmodernisme, dat ons hedendaagse leven meer beïnvloed heeft (en het nog steeds beïnvloedt), zette zich weliswaar af tegen het modernisme, maar is er ook op gebaseerd. De modernistische erfenis is overal te zien in de wereld, want het is verbonden aan de idee van vooruitgang en het voer dus ook mee op de golven van het kolonialisme en daarna de dekolonisatie als een teken van internationale herkenbaarheid. Ook begeleidde het de wereldwijde verspreiding van het consumentisme. Het  rücksichtsloze optimisme van het modernisme heeft daarom ook zijn schaduwkanten en ook die werken nog steeds door. Je zou het een museum van de twintigste eeuw kunnen noemen, waarin het 20ste-eeuwse modernisme de basis is van onze huidige wereld. Het is zelfs de vraag of een dergelijk museum een vaste collectie zou moeten hebben. Het zou een afwisseling van tentoonstellingen kunnen bieden waarin de verbanden tussen heden en het 20ste-eeuwse verleden gelegd kunnen worden. Daarin kunnen verschillende Haagse musea ook samenwerken zonder een alleenrecht op te eisen. West, dat in zijn programmering al vaker getoond heeft dieper in de achtergronden en ondergronden van het modernisme te kunnen graven en tegelijk de verbanden met het heden bloot te kunnen leggen, zou er zelfs een uitstekende rol in kunnen spelen.

Hetzelfde geldt voor een derde mogelijkheid: een plaats waar kunst van over de hele wereld een kans krijgt zich aan het publiek te tonen. Een tentoonstellingsplaats zonder eigen collectie waar je kunt zien wat er anno nu in de wereld op artistiek gebied gemaakt en gedacht wordt. Geen kunst die bij grootverzamelaars elders al bekend is, geen klappers uit de internationale kunsthandel – daar is het interieur van het gebouw sowieso te kleinschalig voor – maar afwisselende tentoonstellingen rond de meest uiteenlopende thema’s of kunstenaars wier werk iets bijzonders te melden heeft op een bijzondere manier. Een museum dat zelf op zoek gaat en zich niet laat dicteren door allerlei commerciële trends, een weerbarstige club die daaraan zijn charme ontleent. Dat klinkt misschien aan de ambitieuze kant, maar kennis en netwerken zijn aanwezig in Den Haag en omstreken. Het Breuergebouw kan daarmee zijn functie als ambassade behouden, want het wordt dan ambassade van kunst van over de hele wereld. Je zou het kortweg Museum De Ambassade kunnen noemen. Manifestaties en tentoonstellingen kunnen zich nu en dan zelfs uitbreiden naar buiten op het Lange Voorhout, zodat er ook een vervolg op die mooie traditie – kunst op het Lange Voorhout – kan komen.

Voor de laatste twee mogelijkheden geldt dat er weliswaar geen collectie opgebouwd hoeft te worden, maar dat er wel kennis opgebouwd wordt die in de vorm van een archief, bibliotheek of mediacentrum verzameld en ontsloten kan worden voor een groter publiek. De laatste twee opties bieden bovendien mogelijkheden voor educatie bij hedendaagse thema’s, lezingen, symposia en, met wat stimulerende horeca erbij, ontmoeting. Het interieur van het gebouw is dermate kleinschalig dat wellicht de idee van een hotel helemaal overboord gezet moet worden, terwijl de exposities zich ook zullen moeten voegen naar de plaatselijke omstandigheden. Dat kan echter het intieme karakter van de tentoonstellingen ten goede komen.

Den Haag en omgeving heeft er de instituties, personen en talenten voor. Laat het Breuergebouw zijn status dus als centrum van harde macht verwisselen voor een centrum van zachte macht van kunst en kennis voor iedereen die het zien wil. Het gebouw, het Lange Voorhout en Den Haag verdienen het. Zoiets is bovendien een echte en verfrissende uitdaging voor de marketing van het “Museumkwartier”.

(Klik op de plaatjes voor een vergroting)

 

Bertus Pieters

Zie ook: http://jegensentevens.nl/2019/02/onze-ambassade/

http://jegensentevens.nl/2019/09/onze-ambassade-het-is-tijd-voor-plan-c/

https://www.denhaagcentraal.net/nieuws/twijfels-over-haalbaarheid-eschermuseum-in-ambassade/

http://www.metropolism.com/nl/features/40723_new_directions_3_akiem_helmling_marie_jose_sondeijker_west

5 reacties
  1. Mooie ideeën Bertus, maar je stuit toch altijd op het vraagstuk van de financiering en op de vraag wat levert het op (aan Euri bedoel ik).

    Like

    • Hoi Kees, Dat ontslaat je niet van de plicht na te denken over wat idealiter zou kunnen.

      Like

      • Nou, misschien spoort het aan om ook te denken aan denkbare sponsoren/samenwerkingsverbanden/financiers, maar aan de andere kant: dat is niet ons forte…

        Like

  2. Casper de Weerd permalink

    Escher en Den Haag ? Het gemeentemuseum heeft één van de grootste collecties Escher (idem Mondriaan als ik mij niet vergis)

    Like

    • Het Gemeentemuseum heeft een grote Eschercollectie en een grote Mondriaancollectie. Beide kunstenaars hebben buiten dat weinig of niets met Den Haag te maken. Ze passen beide prima in het Gemeentemuseum, zoals bijvoorbeeld het Meisje met de Parel van Vermeer vergroeid is met het Mauritshuis. Er is geen enkele goede reden voor een spin off van Escher (of van Mondriaan) elders in de stad, in het bijzonder aan het Lange Voorhout, behalve een commerciële, als melkkoe. Dat is wat we blijkbaar ook moeten verstaan onder Benno Tempels uitspraak over dat de verhuizing van Escher naar het Breuergebouw “groter” zou zijn “dan Escher”. Een uiterst bevreemdende uitspraak van een museumdirecteur van wie je een grote toewijding mag verwachten aan de kunst die hij tentoonstelt.

      Like

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.