Spring naar inhoud

Nieks avonturen in plaatjesland. Niek Hendrix, Het geheugentheater; De Ketelfactory, Schiedam

14 november 2017

Wie zo’n tweehonderd jaar geleden plaatjes wilde zien, moest de beschikking hebben over een geïllustreerd boek. Ook waren er plaatjes te zien op uithangborden van de middenstand en van herbergen, handgeschilderd. Kerken hadden ook plaatjes in de vorm van schilderingen of schilderijen, hoe Roomser hoe meer. Speelkaarten hadden plaatjes, en sommige vlugschriften en couranten hadden illustraties. Voor menigeen had het leven zelfs veel minder plaatjes te bieden dan de genoemde. Die mensen moesten het doen met de dagelijkse realiteit. Als je rijk was, kon je een verzameling van schilderijen hebben, schilderijen die je op gezette tijden de mogelijkheid gaven van esthetisch genot en van wijsgerige reflectie. Sloot je de deur van je verzameling achter je, dan was je weer terug in de realiteit. Als je minder rijk was, had je minder schilderijen, maar misschien wel een mooie verzameling prenten, en een mooie collectie geïllustreerde boeken. Dat was artistiek dan misschien tweederangs, maar niet minder plezierig en wijsheidverschaffend. De gegoede burger, wanneer die daaraan behoefte had, kon op die manier steeds meer de wereld in huis halen, maar voor het overige bestond de wereld toch vooral uit de dagelijkse realiteit, het harde, maar echte leven. Het grote gros van de bevolking had niets dan dat laatste. Voor hen zat er niets anders op dan zich in te spannen voor het dagelijks bestaan, zonder esthetiek of wijsheid. In de loop van de tijd zijn meerdere van dit soort scheidslijnen geslecht. Iedereen ziet nu dagelijks plaatjes, bewegende en stilstaande. De mengeling van esthetiek en wijsbegeerte in die dagelijkse plaatjes is goeddeels verdwenen of verbannen naar wat we nu “autonome kunst” noemen. We leven in een wereld van plaatjes en er lijkt zelfs weinig ruimte meer voor de realiteit. Verbeelding heb je niet meer nodig, al die plaatjes vullen die voor je in. Zelfs de realiteit wordt voortdurend met plaatjes aangeprezen, verguisd, herinnerd en daarmee vertekend. Er zijn, wat dat betreft, nu meer verzoekingen in een uur om je heen dan de Heilige Antonius ooit ervaren zou kunnen hebben in zijn gehele lange leven.

Wat kan een schilder in zo’n situatie nog uitrichten? Een schilder, als iedere hedendaagse autonome kunstenaar, zal moeten meedoen in het dagelijks bombardement van verleiding om aandacht te krijgen voor het mengsel van schoonheid en wijsheid dat hij of zij te bieden meent te hebben. Menig kunstenaar houdt zichzelf en anderen voor, dat de kwaliteit van het werk uiteindelijk steeds zal overtuigen. Je moet wel, als kunstenaar, want als je er zelf al niet in gelooft, wie dan wel? Daar komt nog bij dat er in de geschiedenis al zoveel en zo vaak beelden geschapen zijn waarin de schoonheid en wijsheid op de meest uiteenlopende manieren verenigd zijn, dat je je kunt afvragen of het nog wel nut heeft daaraan iets toe te voegen. Zeker nu al dat beeldhistorisch materiaal toegankelijk is voor vrijwel iedereen. Het is niet dat de wereld haar eloquentie in plaatjes heeft verloren, je zou eerder kunnen zeggen dat zij misschien wat is uitgeput.

Schilder Niek Hendrix (1985) heeft er zo zijn consequenties uit getrokken. Hij gebruikt bestaand beeldmateriaal, schilderijen, tekeningen, illustraties enzovoort, uit uiteenlopende periodes van de geschiedenis, om een nieuw verhaal te maken. Het gaat daarbij om beeldmateriaal met een heldere voorstelling, niet alleen qua inhoud maar ook qua stijl. Zo zul je weinig impressionisme bij hem aantreffen. Hendrix eigent zich de beelden toe, maar niet hun stijl, schilder- of tekenwijze, materiaal of grootte. Verder vertaalt hij de beelden naar zwart, wit en grijs en schildert hij ze op multiplex, ongeacht of het origineel bijvoorbeeld op doek of papier is. In die werken houdt hij bovendien steeds ongeveer dezelfde wijze van schilderen aan. Hij tracht niet het uitgangspunt te imiteren maar eerder alle uitgangspunten op eenzelfde wijze te behandelen. Dat resulteert in een vaak wat schrale, zakelijke verfstreek die zich niet laat uitlokken door het onderwerp. Er is geen expressie of juist gladde virtuositeit in het schilderen. Hendrix houdt ook een zekere transparantie in zijn manier van werken aan, ongeacht de stijl of werkwijze in het origineel. Arceringen zijn zakelijk en zonder enige vorm van zwier. Het heeft dan ook weinig zin een specifiek werk te bespreken, ook al heeft Hendrix niet alleen maar de originelen inhoudelijk herhaald, maar ze ook naar willekeur aangepast. De eenheid, misschien zelfs inwisselbaarheid, die hij in zijn werken toepast, maakt ze geschikt om ze groepsgewijs in uiteenlopende samenstellingen te laten zien. Dat doet hij momenteel in de Ketelfactory in Schiedam.

Een aantal van zijn werken hangen aan de wand, andere hangen aan schotten en er zijn een aantal spiegels waarin werken alternatief te zien zijn. Op die manier hangen er maar twee schilderijen echt naast elkaar, anderen hangen tegenover elkaar of aan weerszijden van een schot. Het ene schilderij kan meteen van dichtbij bekeken worden, voor een ander moet eerst een positie worden gekozen. Een aantal plaatjes zal je misschien bekend voorkomen, andere zullen nieuw zijn, maar hun gelijkschakeling zorgt ervoor dat de onderlinge inhoud van de werken een rol gaat spelen, meer dan de individuele inhoud van ieder werk.

De presentatie doet denken aan een verzameling van reproducties die niet zonder trots getoond wordt, maar die alleen maar gezien kan worden door door de ruimte te draaien waarbij de kijker zelf een volgorde kan kiezen en een positie ten opzicht van de werken. Op die manier kan de kijker ook zijn eigen verhaal maken. De beschouwer wordt niet gehinderd door bewondering voor ‘levensechtheid’ van de verbeelding, of door allerhande finesses. De kijker wordt slechts met de verbeeldingen, de plaatjes zelf geconfronteerd.

Dat wil niet zeggen dat Hendrix’ onderwerpen willekeurig zijn. Hij heeft een voorkeur voor schilderkunst met een duidelijk onderwerp dat duidelijk geschilderd is en verder voor min of meer wetenschappelijke illustraties en zo meer. Hij nodigt uit een zeker intellectueel plezier te beleven aan de verzameling en eeuwen van kijken te overbruggen, zoals hij dat ongetwijfeld zelf ook doet. Zijn werkwijze is daarbij de samenbindende kracht van het geheel. Hendrix mag dan een droge, zakelijke manier van schilderen hebben en er alles aan doen om de blik te sturen naar de voorstellingen en hun onderlinge verhoudingen, maar hij is wel degelijk de alom aanwezige schepper van dat al. Of het nu gaat om een man met een paard, een trompe-l’oeil, een leguaan of een blinde muur, het is wel duidelijk Hendrix die die specifieke keus gemaakt heeft. Hij beleeft al schilderend de voorstellingen zelf opnieuw en kan met zijn specifieke werkwijze dan ook kritisch beoordelen hoe helder en bruikbaar die voorstelling is voor zijn doel, want niet ieder plaatje is geschikt om te vertalen, of te her-kennen, met Hendrix’ methodiek. Op die manier leidt Hendrix je in een kritische wereld van voorstellingen en denkbeelden die een soms onverwachte samenhang krijgen, zoals hem dat als kijker en verzamelaar van plaatjes ook zal overkomen. Het geheel doet denken aan een postmoderne deconstructie, behalve dat Hendrix duidelijk niet waardevrij wil zijn in zijn werk. Zoals gezegd heeft hij bepaalde voorkeuren in zijn beeldmateriaal en hij hecht ook duidelijk waarde aan het tonen van specifieke beelden die de potentie bezitten ook in verschillende samenstellingen een bepaalde kracht te handhaven. Dat kan een metaforische waarde zijn of zelfs een morele (en welke niet-financiële waarde is uiteindelijk niet moreel?) maar dat laat hij verder aan de beschouwer die rond kan dwalen in de tentoonstelling als in een geheugen. In zijn zoeken naar afbeeldingen met een duidelijke inhoud is Hendrix uiteindelijk ook op zoek naar beelden die voor meerdere mensen herkenbaar zijn en meer of minder tot het gemeenschappelijke geheugen behoren, al zullen de originele voorstellingen voor lang niet iedereen herkenbaar zijn. Dat laatste hindert ook niet, want de voorstellingen zijn dusdanig herkenbaar in hun onderwerpen en verbeeldingen dat ook zonder voorkennis het geheugen meteen kan worden aangesproken.

Zoals al duidelijk is, heeft Hendrix van de presentatie tevens een installatie gemaakt. In onze post-postmoderne tijden waarin de beleving belangrijker is dan het zien, heeft de installatiepraktijk behoorlijk furore gemaakt. Niettemin is Hendrix’ installatie er een die in de eerste plaats op het zien gericht is. De installatie zelf, de inrichting van de show, is er een van kijken en in perspectief zetten op verschillende manieren. Dat gaat zelfs zo ongedwongen dat je amper merkt hoe dwingend Hendrix’ regie in feite is.

De tentoonstelling zelf is niet groot en dat is ook goed. Een groter geheel zou om een andere vorm, inhoud en betekenis vragen. In principe kun je met een werkwijze als die van Hendrix natuurlijk ook doorgaan tot in het oneindige, de beschouwer wijzend op een bepaald onderwerp of de kijker juist ondersneeuwend in een massa plaatjes. Voorlopig zullen de varianten en zijtakken daartussenin nog lang niet op zijn en wat dat betreft laat Hendrix ook zien dat de eloquentie in plaatjes inderdaad niet is verloren maar zeker ook nog lang niet uitgeput. De plaatjesmaatschappij biedt gewoon andere mogelijkheden dan de samenleving van tweehonderd jaar geleden. Het enige gevaar is een herhaling van zetten, maar dat heeft Hendrix tot nu weten te voorkomen.

(Klik op de plaatjes voor een vergroting)

 

Bertus Pieters

Zie ook: https://villanextdoor.wordpress.com/2017/11/14/niek-hendrix-the-theatre-of-memories-de-ketelfactory-schiedam/

https://www.lost-painters.nl/ondertussen-bij-de-ketelfactory/

https://kunstblijfteenraadsel.nl/2017/11/02/niek-hendrix-het-geheugentheater-de-ketelfactory/

http://www.tubelight.nl/toneel-der-pretentie/

Geef een reactie

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.