Spring naar inhoud

Tussen einde en begin #22: Thom Puckey

29 maart 2017

Het is landsbelang in verzet te komen, wanneer men, om kleingeestige en nietige redenen, den roem zoekt te verkleinen, van den grooten staatsman, dien geheel Nederland bemint en waardeert.

Tweede Kamerlid dhr. Oldenhuis Gratama tegenover minister Heemskerk over diens afkeer van een beeld voor Thorbecke in Den Haag, bij de behandeling van de begroting op 3 december 1874

Is ’t niet onedel den idioten die Nederland niet vertegenwoordigen, hun ligtgeloovigheid in ’t aangezicht te smyten, en uw eigen brouwsel aftekeuren nadat ge hen hadt dronken gemaakt? Hoe, gy spreekt van algemeen belang? Gy, de schepper onzer ellendige Kieswet?

Multatuli, gericht aan Thorbecke, Idee 313.

Herdenkingsmonumenten voor historische personen zeggen in het algemeen meer over de tijd waarin zij geplaatst werden dan over de figuren zelf. Het standbeeld geeft zelden of nooit de mogelijkheid voor het publiek om een persoonlijke relatie te voelen tot de gevierde persoon, al was het alleen al omdat die op een hoge piëdestal staat. Dat geldt voor vrijwel alle standbeelden ter ere van staatslieden op en in de directe omgeving van het Binnenhof.

Sinds februari dit jaar zijn dat er zeven, met de onthulling van het monument voor Johan Rudolph Thorbecke (1798 – 1872) op het Lange Voorhout, dat uitziet over de Hofvijver en de noordwest-façade van het Binnenhofcomplex.1 Als belangrijkste minister in meerdere kabinetten heeft Thorbecke, wat de monumenten rond het Binnenhof betreft, alleen concurrentie van Willem Drees (1886 – 1988), wiens borstbeeld vlak voor de zuidwestfaçade van het complex staat. Dat van Drees is nu het op een na jongste van de zeven gedenkbeelden – het werd geplaatst in 1988, het sterfjaar van Drees – en het verschil met het nieuwe Thorbecke-beeld kan niet groter zijn. Drees’ monument, ontworpen door Eric Claus (1936), is niet voorzien van een sokkel. Zijn kenmerkende, zakelijke profiel is geabstraheerd in een hoekige, modernistische constructie en de lichte partijen zijn open gehouden zodat het beeld doorzichtig is. Daardoor mengt de omgeving zich automatisch in het beeld. Het was oorspronkelijk bedoeld voor de Groenmarkt, want het beeld moest niet alleen gezien worden als dat van de grondleggende premier van de verzorgingsstaat en van de wederopbouw maar ook als dat van een inwoner en wethouder van Den Haag. Bij het zuinige imago van Drees paste geen voetstuk of bombast en dat maakt het Drees-monument misschien tot het meest benaderbare persoonsmonument rond het Binnenhof. Het werk paste bovendien in de cultuur van het einde van de jaren tachtig. Menigeen kon zich Drees nog herinneren, sociale zekerheid stond juist in die tijd weer onder druk en moest op waarde geschat worden, postmoderne ideeën zorgden voor herwaardering, of liever omwaardering, van het modernisme en een idee van openheid en consensus deed de rest.

In het nieuwe monument voor Thorbecke door Thom Puckey (1948) is de benaderbaarheid weer teruggeschroefd naar de oude maatstaven dat een belangrijke man op een hoge sokkel moet, ver boven de hoofden van het passerende publiek verheven. Puckey heeft daarmee voldaan aan een nogal pompeus idee. Hij heeft dat bovendien benadrukt door het gebruik van marmer. Dat is nog pompeuzer dan pompeus, want het gebruik van marmer voor persoonsmonumenten is ongebruikelijk in Nederland en was daarbuiten alleen voorbehouden aan goden, heiligen, de zeer groten der Aarde, zij die zich met goden konden of wilden meten, hetzij in geestelijke of materiële rijkdom of in navenante, al dan niet vermeende, macht.

Nu kan de betekenis van Thorbecke voor de invoering van een parlementair constitutioneel politiek stelsel in Nederland niet onderschat worden. Die vernieuwde grondwet werd grotendeels door hemzelf geschreven en ingevoerd door een commissie onder zijn leiding in opdracht van koning Willem II, met voorbijgaan van diens kabinet en het parlement. Daarna zou Thorbecke tot drie maal toe minister van binnenlandse zaken zijn en er in die functie en als parlementariër voor zorgen dat de nieuwe grondwet gestand werd gedaan, met name ook tegenover een onwillige koning Willem III. Hij stierf in het harnas in 1872. Al bij leven was Thorbecke een bewonderd man. Niettemin werd de plaatsing van een monument te zijner nagedachtenis in Den Haag, aanvankelijk op het Binnenhof, later op de Plaats, dusdanig op ministerieel niveau tegengewerkt, dat Amsterdam de eer kreeg.2 In de jaren ’90 werd ook in Zwolle, Thorbeckes geboorteplaats, een standbeeld geplaatst. Den Haag kon dus niet meer achterblijven, uiteindelijk had Thorbecke in Den Haag gewoond en gewerkt en niet in Amsterdam.

Het beeld in Amsterdam uit 1875 (geplaatst in 1876) staat op een hoge klassieke sokkel. De sokkel van Puckeys beeld is ermee te vergelijken. Een ieder die een wat Bommeliaanse voorkeur heeft voor helden op sokkels en dan bovendien in marmer, zal zijn hart op kunnen halen.

Gescheiden door een soort deur staat vlak naast Thorbecke nóg een piëdestal, met drie anonieme figuren, twee mannen en een vrouw, aan en op een zakelijke tafel. Tafel, stoelen en kledij verschillen sterk met de 19de-eeuwse meubels en kleding van Thorbecke, maar het grootste verschil is het gebruikte materiaal van het nevenbeeld: roestvrij staal. Dat geeft al meteen een commentaar op het voor de andere helft van het monument gebruikte marmer. Het gaat om drie hedendaagse, jonge mensen die in gesprek gewikkeld zijn, glanzend in staal. Het kan gaan om een informeel overlegje tussen drie mensen op hun werk, waarbij op het moment de vrouw aan het woord is. De glanzende klassieke sokkel weerspiegelt de omgeving, je kunt je eigen spiegelbeeld er vrij helder in zien. De betrokkenheid van de omgeving bij het beeld krijgt daarbij een heel andere uitwerking dan die in het beeld van Drees. Thorbecke blijft een groots, verheven en ongrijpbaar mysterie, maar in de sokkel van de drie eigentijdse mensen kom je jezelf tegen.

Verder is de nevenschikking van Thorbecke en de drie jonge mensen natuurlijk van betekenis. De drie zijn even belangrijk als Thorbecke, wat hoogte betreft, en zij zijn bovendien bezig met de invulling van het kader dat hij voor hen schiep in 1848. Ook dat kader is aanwezig in het beeld, het scheidt beide tijdperken van elkaar. Dat biedt de mogelijkheid tot aardige doorkijkjes in het beeld, bovendien geeft het Thorbecke de gelegenheid nadrukkelijk om te kijken naar de richting van het Binnenhof, ongestoord door de drie eigentijdse jongeren aan de andere kant. Het is duidelijk dat het marmer hiermee, als tegenhanger van het roestvrij staal, de functie krijgt het geestelijke en een oude waarde te vertegenwoordigen. Thorbecke is daarmee daadwerkelijk een godheid geworden, 145 jaar na zijn dood: de god van het huidige parlementaire stelsel. Het is niet voor niets dat het monument door een hedendaagse liberale politicus met een druk op de knop werd onthuld. Het zal voor hem en de eveneens aanwezige liberale, Haagse burgemeester een waar politiekhistorisch genoegen zijn geweest hun verre, liberale voorvader zo vergoddelijkt te zien, maar toch zo gelijk met die gewone mensen van roestvrij staal.

Of dat nu in de geest is van Thorbecke, kan betwijfeld worden. Thorbecke hing een dergelijke gelijkheid niet aan. Het actieve stemrecht was in die tijd censuskiesrecht en alleen voor mannen, binnen een districtenstelsel waarbinnen slechts de meeste stemmen golden. De Tweede Kamer was onder Thorbecke dan ook niet méér een afspiegeling van de Nederlandse bevolking geworden. Ook werd Thorbecke door jongere liberalen, maar ook in den lande, conservatief gevonden op sociaal gebied. Armoede en sociaal onrecht tierden welig in Nederland en Thorbeckes verandering van de grondwet, hoe ingrijpend die ook was, veranderde juist daaraan niets: het grootste deel van de Nederlanders werd er vrijer noch gelijker door, de macht bleef bij diegenen die zich haar konden permitteren en haar in hun eigen belang moesten behouden. Met enige kwade wil zou je het beeld zelfs in die geest kunnen interpreteren.

Op die manier blijft er in het monument misschien meer verborgen dan je zou willen weten. Thorbecke is ermee niet nader tot ons gekomen, hij is eerder verder weg de hoogte in gegaan. Voorts is de tegenstelling tussen het marmer en het roestvrij staal natuurlijk leuk gevonden, maar het is de vraag of het wel werkt. In feite zijn het nu twee monumenten die alleen geforceerd door het gebruik van dezelfde soort sokkels een zekere eenheid vormen. Tweeslachtig is de oplossing met het kader, of de twee kaders, waardoor Thorbecke gescheiden wordt van de drie stervelingen. Ook die kaders zouden een eenheid in de tegenstelling moeten smeden, maar ook dat lukt niet. Van de gekunstelde effecten is die van de golvende randen van de kaders wel de meest dubieuze. Die golven hebben geen enkele betekenis. Ze doen misschien een beetje denken aan omlijstingen van dakkapellen die het archaïsche wat moeten benadrukken, maar puur compositorisch zijn ze gekunsteld. De beide beelden staan op een rond natuurstenen platform met twee treden. Ook dat moet de eenheid van het werk benadrukken.

De beelden zelf zijn prachtig, daar niet van, maar de combinatie wil maar niet tot leven komen. Het is niet dat het roestvrij staal en het marmer niet bij elkaar zouden passen, maar de twee verhalen zijn zo verschillend dat ze elkaar niet aanvullen, het blijven twee beelden. De drie 21ste-eeuwers van roestvrij staal en hun spiegelende, klassieke piëdestal vormen op zich al een verhaal van tegenstellingen, dat weinig of niets wint met de vergoddelijkte Thorbecke die filosofisch vanuit het marmer in de toekomst staart, een toekomst die hem allang heeft ingehaald. Dat perspectief van ongerelateerdheid wil ook maar niet veranderen als je rond het beeld heen loopt, dichterbij of verder weg.

En ja, ook dit monument zegt meer over deze tijd dan over Thorbecke, of zelfs diens grondwet. We leven in tijden waarin ‘diepgang’ vertaald wordt met ‘gelaagdheid’ en waarbij die ‘lagen’ een soort optelsom van verwijzingen zijn. Je leert er mee leven als kunstenaar, je kunt er zelfs fantastische werken mee maken, Thom Puckey heeft dat zelf bewezen. Maar het Thorbecke-monument is topzwaar geworden van de dik aangezette gelaagdheid.

(Klik op de plaatjes voor een vergroting)

Bertus Pieters

  1. Op het Binnenhof zelf staat boven op de fontein het vergulde beeld van Willem II, graaf van Holland en Heilig Rooms-Duits Koning (1227 – 1256) en mogelijk grondlegger van het grafelijk paleis op het Binnenhof en daarmee van de stad Den Haag, door Ludwig Jünger uit 1885. Op het Plein aan de noordzijde van het Binnenhof staat Willem de Zwijger (1533 – 1584), door Louis Royer uit 1848. Aan de zuidzijde staan het ruiterbeeld van koning Willem II (1792 – 1849), door Antonin Mercié uit 1884 en geplaatst in 1924, en de profielbuste van oud-premier Willem Drees (1886 – 1988) door Erik Claus uit 1988. Op de Plaats naast de Gevangenpoort staat het beeld van raadspensionaris Johan de Witt (1625 – 1672), door Fré Jeltsema uit 1918, en aan de Lange Vijverberg zit raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt (1547 – 1619), door Oswald Wenckebach uit 1954.
  1. De conservatieve minister Jan Heemskerk Azn. stak uiteindelijk een stokje voor plaatsing van het standbeeld op de Plaats. Dat was al een compromis-locatie, want oorspronkelijk was het bedoeld voor het Binnenhof. Het beeld staat nu op het Thorbeckeplein in Amsterdam.

Zie ook: https://villanextdoor.wordpress.com/2017/03/30/thom-puckey-thorbecke-monument-lange-voorhout-the-hague/

http://nos.nl/artikel/2157683-thorbecke-staat-nu-ook-in-den-haag.html

https://chmkoome.wordpress.com/2017/03/19/thorbecke/

http://publiekgemaakt.nl/haags-thorbeckemonument-toont-trend-in-hedendaagse-monumenten/

http://www.diplomattv.com/2017/08/06/diplomat-tv-episode-4-august-2017/

Eerdere afleveringen van Tussen einde en begin:

Geef een reactie

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.